In het dagelijks leven ben ik planner op de service afdeling van een installatiebedrijf.
Ik had een klant aan de telefoon. Ze was van Engelse of Amerikaanse oorsprong en sprak Nederlands met een prachtig Engels accent. Met veel moeite vroeg ze of ik kon vertellen wanneer de beloofde monteur langs zou komen. Ik keek op mijn planscherm en zag dat de monteur al onderweg was naar haar adres.
“Hij is al onderweg naar u toe, mevrouw.” Zei ik. “As we speak, zoals dat heet.” Grapte ik er achteraan. Daarop schoot de vrouw verschrikkelijk in de lach. En riep hikkend van de lach dat dit “so nice” was. Ze doelde op mijn Engelstalige antwoord nadat ik haar een tijdje in het Nederlands had laten worstelen.
Dit grappige voorval deed mij, nadat ik de hoorn weer had neergelegd, denken aan een voorval uit mijn jeugd. Ik moet een
jaar of elf, twaalf geweest zijn toen ons gezin op de camping in Bakkum, Noord Holland vakantie vierden. De familie van mijn moeder had een zogenaamd tenthuisje van hout met een canvas dak.
Op een dag kwam een buurman uit onze straat naar Bakkum om “een bakkie” te doen. Voor mijn Vlaamse lezers, een bakkie is een “Taske koffie”.
De buurman had een licht spraakgebrek; hij stotterde.
Dat jaar hadden we op de camping een buurman met een hazenlip, zodat de man een nogal ernstig nasaal stemgeluid produceerde. De drie mannen zaten buiten aan de tuintafel onder het genot van een kopje koffie een goed gesprek te voeren, terwijl hun echtgenotes in het tenthuisje een rondleiding van mijn moeder kregen.
Mijn vader zat tussen een hevig stotterende en een hevig nasaal sprekende man en werd een beetje moe en melig van de manier waarop het gesprek verliep. Van het ene moment op het andere begon hij het geluid van iemand met een hazenlip die stotterde te imiteren.
Het gesprek ging een tijd lang zo verder en achter de mannen stonden hun vrouwen in het huisje te stikken van het lachen. De twee buurmannen met het spraakgebrek hadden geheel niet door wat mijn vader aan het doen was. Ik weet nog goed dat mijn broertje en ik aan de overkant van het zandpad bewonderend naar mijn vader stonden te luisteren. We vonden het ongelofelijk knap dat vader zoiets kon.
Op een gegeven moment zag stotterende buurman Jaap vanuit zijn ooghoeken hoe drie vrouwen bijna in hun broek stonden te piesen van het lachen en toen viel het kwartje (het Frankske). De buurman kreeg zo’n een gierende lachbui dat hij er bijna letterlijk in bleef. Hij riep rood aan, stikte bijna en toen mijn vader net toen reanimeren wilde overgaan haalde hij weer luid gierend adem. Dat proces herhaalde zich een paar keer. Mijn vader keek de buurman met de hazenlip onschuldig aan. Deze zat stomverbaasd te kijken en begreep er geen snars van, totdat mijn vader weer met geveinsde hazenlip en stotterend zei: “N..n..n..nog effe e..e.e..e..en hij l..l..legt..’t l..l..l..loodje.”
De nasale buurman glimlachte flauwtjes en zei zo nasaal mogelijk: “Klootzak.”, waarop buurman Jaap zowat van zijn stoel rolde. De dames kwamen naar buiten om hem weer te kalmeren en met zijn guitige glimlach, zoals alleen mijn vader dat kon, keek pa in onze richting.
Ik had een klant aan de telefoon. Ze was van Engelse of Amerikaanse oorsprong en sprak Nederlands met een prachtig Engels accent. Met veel moeite vroeg ze of ik kon vertellen wanneer de beloofde monteur langs zou komen. Ik keek op mijn planscherm en zag dat de monteur al onderweg was naar haar adres.
“Hij is al onderweg naar u toe, mevrouw.” Zei ik. “As we speak, zoals dat heet.” Grapte ik er achteraan. Daarop schoot de vrouw verschrikkelijk in de lach. En riep hikkend van de lach dat dit “so nice” was. Ze doelde op mijn Engelstalige antwoord nadat ik haar een tijdje in het Nederlands had laten worstelen.
Dit grappige voorval deed mij, nadat ik de hoorn weer had neergelegd, denken aan een voorval uit mijn jeugd. Ik moet een

Op een dag kwam een buurman uit onze straat naar Bakkum om “een bakkie” te doen. Voor mijn Vlaamse lezers, een bakkie is een “Taske koffie”.
De buurman had een licht spraakgebrek; hij stotterde.
Dat jaar hadden we op de camping een buurman met een hazenlip, zodat de man een nogal ernstig nasaal stemgeluid produceerde. De drie mannen zaten buiten aan de tuintafel onder het genot van een kopje koffie een goed gesprek te voeren, terwijl hun echtgenotes in het tenthuisje een rondleiding van mijn moeder kregen.
Mijn vader zat tussen een hevig stotterende en een hevig nasaal sprekende man en werd een beetje moe en melig van de manier waarop het gesprek verliep. Van het ene moment op het andere begon hij het geluid van iemand met een hazenlip die stotterde te imiteren.
Het gesprek ging een tijd lang zo verder en achter de mannen stonden hun vrouwen in het huisje te stikken van het lachen. De twee buurmannen met het spraakgebrek hadden geheel niet door wat mijn vader aan het doen was. Ik weet nog goed dat mijn broertje en ik aan de overkant van het zandpad bewonderend naar mijn vader stonden te luisteren. We vonden het ongelofelijk knap dat vader zoiets kon.
Op een gegeven moment zag stotterende buurman Jaap vanuit zijn ooghoeken hoe drie vrouwen bijna in hun broek stonden te piesen van het lachen en toen viel het kwartje (het Frankske). De buurman kreeg zo’n een gierende lachbui dat hij er bijna letterlijk in bleef. Hij riep rood aan, stikte bijna en toen mijn vader net toen reanimeren wilde overgaan haalde hij weer luid gierend adem. Dat proces herhaalde zich een paar keer. Mijn vader keek de buurman met de hazenlip onschuldig aan. Deze zat stomverbaasd te kijken en begreep er geen snars van, totdat mijn vader weer met geveinsde hazenlip en stotterend zei: “N..n..n..nog effe e..e.e..e..en hij l..l..legt..’t l..l..l..loodje.”
De nasale buurman glimlachte flauwtjes en zei zo nasaal mogelijk: “Klootzak.”, waarop buurman Jaap zowat van zijn stoel rolde. De dames kwamen naar buiten om hem weer te kalmeren en met zijn guitige glimlach, zoals alleen mijn vader dat kon, keek pa in onze richting.
Ja, als die ouwe zich ontspande kon je met hem lachen..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten